Wanneer gaat de overheid moslims nu eindelijk eens als volwaardige partners beschouwen in plaats van als verdachte gemeenschap?
Het antiterrorismebeleid is op de verkeerde weghelft beland. Door moslims als ‘verdachte gemeenschap’ te behandelen worden problemen als uitsluiting en discriminatie niet opgelost maar juist vergroot en nemen de risico’s toe. Het wordt nu de hoogste tijd om moslims niet langer als onderzoeksobject te zien, maar als volwaardige partners.
Afgelopen dinsdag ging minister Ferd Grapperhaus in een brief aan de Tweede Kamer in op het heimelijk bespieden van moskeebezoekers door het bureau NTA, waarover op 16 oktober door de NRC was bericht. De brief toont aan dat de ‘nieuwe bestuurscultuur’ in Den Haag nog ver te zoeken is. De bedoeling van de brief is om aan te tonen dat, als er al in moskeeën werd geïnfiltreerd, dit in ieder geval niet de verantwoordelijkheid van de NCTV was. Van de minister voor de Eredienst, die Grapperhaus terecht ook claimt te zijn in de brief, had toch wel mogen worden verwacht dat hij dit bespieden met klem zou veroordelen en maatregelen zou aankondigen om moskeeën hiertegen in de toekomst te beschermen.
In de brief erkent de minister dat binnen de NCTV al sinds 2017 het vermoeden bestond dat NTA werkte op basis van heimelijke onderzoeken. Maar de burgemeesters die NTA in de arm namen werden daarvoor niet door de NCTV gewaarschuwd. De minister vindt dat die burgemeesters zelf verantwoordelijk waren voor het bewaken van de rechtmatigheid van het onderzoek. Die positie is niet houdbaar, omdat de NCTV, die de onderzoeken subsidieerde, NTA bij de burgemeesters aanprees als een geschikt onderzoekbureau. Bovendien werden de subsidieaanvragen door de NCTV beoordeeld en lag het dus voor de hand dat een check zou worden uitgevoerd op de onderzoeksmethode, zeker nu daartegen al bedenkingen bestonden. Deze laconieke opstelling is ook niet verenigbaar met zijn positie als minister van de Eredienst. Nu de minister de onschendbaarheid van erediensten dient te waarborgen, had de mogelijkheid van infiltreren in moskeeën categorisch moeten worden uitgesloten.
Maar dit is niet het enige probleem dat in de brief van de minister wordt opgeroepen. Zo blijkt dat gemeenten in samenwerking met de NCTV al enige jaren bezig zijn om antirechtstatelijke tendensen binnen de moslimgemeenschap op te sporen. Maar daartoe zijn die gemeenten en de NCTV helemaal niet bevoegd. Het doen van onderzoek naar organisaties en personen die de democratische rechtsorde bedreigen is in de Wet Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten exclusief opgedragen aan de AIVD. En de AIVD moet daarbij aan allerlei strenge eisen voldoen. Zo is onderzoek alleen toegestaan als het gaat om een ernstig vermoeden.
Uit de brief blijkt bovendien dat de NCTV de NTA rapporten opgestuurd kreeg. Maar de NCTV mag zich in zijn werk alleen baseren op openbaar beschikbare informatie op het internet. In april betrapte NRC de NCTV er al op dat deze zich niet aan dit beperkte mandaat hield. De Kamer was hierover geïrriteerd en Minister Grapperhaus was genoodzaakt een wetswijziging in het vooruitzicht te stellen waarin de juridische grondslag zal worden verruimd. Dat een half jaar later blijkt dat de NCTV opnieuw in de fout is gegaan moet de Kamer niet geruststellen.
Maar het meest opmerkelijke is wel dat bij geen enkele overheidsfunctionaris de vraag naar de toelaatbaarheid van onderzoek naar één enkele geloofsrichting is opgekomen. Dit levert namelijk discriminatie op, tenzij hiervoor een objectieve rechtvaardiging kan worden aangevoerd. De minister wijst op het risico van uitreizigers naar het kalifaat, maar dat kan niet als rechtvaardiging dienen. Onderzoek laat zien dat religie niet de trigger is voor uitreizen, maar dat deze wordt veroorzaakt door maatschappelijk uitsluiting, discriminatie en de bejegening van moslims door westerse landen, vooral de inwoners van de Palestijnse gebieden. Sterker nog, juist het gebrek aan kennis van de islam geeft bij uitreizigers de doorslag, omdat zij niet door de verhalen van ronselaars heen kunnen prikken.
De kwestie rond de NTA toont opnieuw aan dat het antiterrorismebeleid op de verkeerde weghelft is beland. Door moslims als ‘verdachte gemeenschap’ te behandelen worden problemen als uitsluiting en discriminatie niet opgelost maar juist vergroot en nemen de risico’s toe. In zijn brief benadrukt de minister dat hij veel belang hecht aan goede banden met de moslimgemeenschap en dat hij zich zal inzetten om de vertrouwensband te herstellen. Ook geeft hij toe dat we de moslimgemeenschap hard nodig hebben om het terrorisme te bestrijden. Maar dan wordt het nu echt wel de hoogste tijd om moslims niet langer als onderzoeksobject te zien, maar als volwaardige partners.
Een brede coalitie binnen de Nederlandse moslimgemeenschap heeft begin dit jaar een uitgewerkt projectvoorstel gepresenteerd om terrorisme te bestrijden met steun van de gemeenschap en met behulp van de islam.[1] Dat voorstel is ontwikkeld in samenwerking met het Cross-cultural Human Righst Centre van de VU. Het voorstel is gedeeld met de NCTV maar is daar in een la belandt. Minister Grapperhaus kan zijn goede wil tonen door met samenwerkende moslimorganisaties [*] het gesprek over dat voorstel aan te gaan.
[*]Federatie Islamitische Organisaties (FIO), Samenwerkingsverband Islamitische Organisaties Regio Haaglanden (SIORH), Samenwerkingsverband Moskeeën Utrecht en Omgeving (SMUO), Stichting Platform Islamitische Organisaties Rijnmond (SPIOR), Samenwerkende Moskeeën Brabant en Zeeland (SMBZ), Samenwerking Moskeeën Limburg (SML), Samenwerkingsverband van Marokkaanse Nederlanders (SMN).
De meningen geuit in de columns behoren toe aan de individuele auteurs en vertegenwoordigen niet noodzakelijkerwijs de standpunten van IslamOmroep.